Betekenis: slenteren; beuzelen; niet opschieten.
Auteur: Argot
knorf
Betekenis: bonk; knoop in een stengel; knobbel; klont; homp; kraakbeen.
Varianten: knurf (knobbel); knoest; kraakbeen; knobel; cnor of cnorre (knoest, kwast, kraakbeen); cnorsel (kraakbeen); cnotte of cnote (knoest); cnoes (kraakbeen); knirps; knarf.
Een knorfje vlees.
hode
Betekenis: teelbal.
haffelen
Betekenis: klaarspelen; de mond bewegen; telkens in de bek nemen en weer loslaten; bekvechten; kijven; kibbelen; twisten; schelden.
De hond haffelt op een bot.
zwippen
Betekenis: zwaaien; zwenken.
Varianten: zwijven; zwijpen.
zwind
Betekenis: sterk; krachtig; groot; heftig.
waluwen
Betekenis: rollen.
Variant: walwen.
walken
Betekenis: rollen; omrollen; zwalpen; wentelen; met handen of voeten kneden; dooreenwerken; vollen; doen vervilten van wol.
Vervoeging: wielk, gewalken.
waam
Betekenis: misselijkheid.
werwt
Betekenis: komkommer; pompoen.