attenoje

Betekenis: uitroep van verbazing 1906 (tussenwerpsel).
Varianten: attenoj; attenoje; attenöe; addenoj (jiddisch: (mijn) Heer); ʼadhōnāj (Hebreeuws: mijn Heer); adonaj (Hebreeuws: mijn Heer).

rambam

‘Krijg de rambam’ (of: ‘Krijg het rambam’) betekent ‘verrek maar’, ‘val dood’, ‘bekijk het maar’.

Je kunt rambam ook op andere manieren gebruiken, bijvoorbeeld ‘Ik krijg er de rambam van’ (dit betekent zoiets als ‘het werkt me op de zenuwen’, ‘ik word er gek van’) en ‘Ze werkt zich de rambam’ (‘ze werkt zich een ongeluk’).

maimonides
Moosje ben Maimon

Van Dale (2015) en het boek Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands (2002) vermelden dat rambam een verkorting is van de naam van rabbi Moshe (of Moosje) ben Maimon (1135-1204) ofwel de zoon van Maimon, een geleerde die de wetenschappelijke naam Maimonides voerde. Hij was niet alleen de grootste Joodse geleerde van de Middeleeuwen, maar ook arts. Dat laatste verklaart misschien dat de/het rambam de suggestie oproept van een of andere ziekte.

Hoe de naam van deze geleerde in een verwensing is terechtgekomen, is niet duidelijk. In het Bargoens woordenboek (1974) staat: “Behalve om de klank, die gewelddadigheid suggereert, werd de naam van deze lijfarts van verschillende sultans wellicht ook aangeroepen om daarmee de ziektes waarvoor hij ingeroepen moest worden, op te roepen.” Maar H. Beem schrijft in zijn boek Uit Mokum en de mediene (1974) dat Rambam en krijg de rambam niet met elkaar in verband staan. In het Jiddisch werd harber rambam aan het begin van deze eeuw gebruikt in de betekenis ‘een moeilijke plaats’, waarmee bedoeld werd: een moeilijk te interpreteren passage in een godsdienstig of filosofisch werk. Het is mogelijk dat krijg de rambam oorspronkelijk ‘krijg een ziekte op een moeilijke plaats’ betekende. Dit soort ziekteverwensingen komen vaak voor, denk bijvoorbeeld aan ‘Krijg de kanker achter je hart, dat de dokter er niet bij kan komen.’

Het Groot Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006), het Etymologisch Woordenboek van Van Dale (1997) en het Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en jargon van Marc De Coster (2002) leggen allemaal wél een direct verband met de naam van de twaalfde-eeuwse geleerde.

Bronnen:

  • Genootschap onze taal
  • Medisch Contact, Jan Hein van Dierendonck (2008)
  • Groot Uitdrukkingenwoordenboek, Van Dale (2006)
  • Etymologisch Woordenboek, Van Dale (1997)
  • Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en jargon, Marc De Coster (2002)

nebbisj

Betekenis: armetierig; ocharm; zielig; sjofel; uitroep van medelijden.
Varianten: nebbis; nebbisch; nebbisj; achenebbisj; ochgenebbisj; aggenebbisj; oggenebbisj; achenebbisch.

Mogelijk slavisch leenwoord, vergelijk rotwelsch nebbich (domoor).

lou loene

Lou loene wordt meestal gebruikt om aan te geven dat iets verkeerd liep of tevergeefs werd gedaan. Bijvoorbeeld in een zin als: ‘Ik ging nog even de stad in om laarzen te kopen, maar lou loene, het was veel te druk.’

Lou(w) loene (soms ook lau(w) loene) is aan het begin van de twintigste eeuw in gebruik gekomen. Het is Jiddisch; het gaat terug op het Hebreeuwse lo lanu (‘niet aan ons’), het begin van psalm 115 (“Niet ons, HEER, niet ons / geef uw naam alle eer / om uw liefde, uw trouw”).

Er zijn meer varianten van lou loene in omloop (geweest). In het boek Haar van boven (1988, Albert Mol) staat: “Ik ben op ’n goeie middag aan ’t scharrelen in de Vroom en Dreesmann, want ik denk: nou mot ik ’s kijken of mijn hetzelfde gebeurt als haar van boven. En ik de Vroom en Dreesmann in, maar lauw poepelemijne hoor.”

In De geheimtalen van J.G.M. Moormann staan nog meer gezegden en zegswijzen met lou, waaronder: louwpoekelen/louwsmoezen (‘niets zeggen voor de rechter’), van lau weten (‘van niets weten’), laumalochener (‘paard dat niet trekken wil’) en lau saai op de teps (‘kaal hoofd’).

Bron: Genootschap Onze Taal

Ga naar de inhoud