Betekenis: eten.
Varianten: achelen; aggelen; haggelen.
Synoniem: bikken.
een soort Koeterwaalsch maar dan anders
Het Jiddisch, Jiddisj of Jodenduits (ייִדיש jidisj, ook wel אידיש idisj of יודיש Jüdisch, «Joods-Duits») is een Germaanse taal, die door ongeveer drie miljoen Joden over de hele wereld gesproken wordt.
Betekenis: snoepen; lekker eten; peujen; snaaien; schransen; droog voedsel eten tussen de maaltijden.
Varianten: nassen; naschen; naschjen; nasschen.
Betekenis: huizen leeghalen.
Naar Abraham Puls, wiens verhuisfirma in WOII in opdracht van de bezetter door joden achtergelaten huizen leeghaalde.
Betekenis: katholiek.
Varianten: tofelemone; toffelemoon; tofelemoon; tofelemones; tofelmones; toffelemone; toffelemône; toffelemones; toffelemoons; toofelmone.
Van het Hebreeuwse tāphēl emūnā (= tweederangs geloof).
Betekenis: vriend.
Van chaveer = vriend, maat, kameraad.
Betekenis: slimmerik.
Van ba’al haba’jit = vader van het huis.
Betekenis: synagoge.
Betekenis: grappig, geestig, leuk.
Overgegaan in het Nederlands vanuit het Jiddisch.
Betekenis: armoedig, rommelig, zielig, schamel.
Zie ook nebbisj.
Betekenis: een joodse rituele besnijder die de «briet mila» uitvoert op de penis van een man die het joodse verbond gaat betreden.