Betekenis: duivel; sterke kerel; vechtersbaas; dolleman; drommel; reus; krijgsheld; lomperd.
Tag: Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal – C.H.Ph. Meijer (1919)
knibbel
wrijgen
Betekenis: kromgroeien; winden; overhellen.
knorf

Knorf – Marian van Ruitenbeek (2011) ISBN 978-94-6129-048-9
Betekenis: bonk; knoop in een stengel; knobbel; klont; homp; kraakbeen.
Varianten: knurf (knobbel); knoest; kraakbeen; knobel; cnor of cnorre (knoest, kwast, kraakbeen); cnorsel (kraakbeen); cnotte of cnote (knoest); cnoes (kraakbeen); knirps; knarf.
Een knorfje vlees.
krang
boet
Betekenis: houten schuur; houten bijschuur.
Varianten: boede; boed; boei; boe; bot.
Uitdrukking: een buk als een boetje (teveel gegeten hebbende).
drel
Betekenis: del; gemeen vrouwmens; gemeen vrouwspersoon; leur; lap; oude lap; slechte vrouw; slonzige vrouw; vunzige vrouw; vod; lichtzinnige vrouw.
astrant
Betekenis: vrijpostig; onbeschaamd; brutaal, parmantig, vrank;
Verwant aan strant en astrantig (brutaal).
Afkomstig van assurant dat is afgeleid van assurantie in de specifieke betekenis van zelfverzekerdheid.