stoethaspel

Betekenis: onbehouwen, onhandig persoon.

Dom iemand die graag alleen aan het woord is ook al gaat het over zaken waar de persoon in kwestie geen verstand van heeft.

Komt van het verouderde werkwoord stoeten (onhandig te werk gaan) met toevoeging van haspel (constructie om garen op te winden) en vandaar eigenlijk «een haspel die niet goed werkt».

spitsroede

Betekenis: dunne stok om mee te straffen.

Spitsroeden lopen was een militaire lijfstraf die tot in de 19de eeuw kon worden opgelegd aan soldaten. De veroordeelde diende een parcours af te leggen tussen twee rijen manschappen die de soldaat daarbij met een spitsroede slagen op de ontblote rug toebrachten.

smuigen

Betekenis: roken; rook afgeven; smeulen.
Maar ook: zich kruipend tegen iets aandrukken.
En ook: heimelijk snoepen.

blak

Betekenis: zonder rimpels of golven (in het water); effen; kaal; onder water staand.

Zwaar sloegen de pijlstaarten met hun plat schollige lijven over het blakke water

Panharing-visschen – G. Simons (1904)

hucht

Betekenis: struikgewas; ruigte; heuvel(tje); hoogte.

Varianten: hoecht; hocht; hust; hoest.

fielt

Betekenis: bandiet, boef, bogger, deugniet, doerak, doortrapte schurk, ellendeling, gemeen mens, gemeen persoon, gemene kerel, gemene vent, gemenerik, gladakker, mispunt, naarling, onbeschaafd persoon, onbeschaamd mens, onguur persoon, onverlaat, patjakker, ploert.

kloef

Betekenis: klomp; lomp mens; lomperd; proppenschieter; holsblok; houten buis voor het castreren van hengsten.

zwelen

Betekenis: smeulen; zeulen; zolen; zulten; zwillen; zwellen; zengen; pruttelen; sissen; schroeien; het bijeenharken van gemaaid gras; langzaam branden zonder vlam; gras verdorren; hooi maken.

Variant: swelen.

Ga naar de inhoud