Betekenis: zeewegbree.
Tag: Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal – J. Vercoullie (1925)
kenen
Betekenis: barsten; insnijdingen maken; kiemen; kloven; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; openspringen; splijten.
tul
Betekenis: pul; kruik; kan; tuit van een kan; urn; vaas; zuigdot; zuignap; zuigspeen; scheepstouw;.
flikflooien
Betekenis: aanhalerig liefkozen.
Het woord flikflooien is een verdubbeling met klinkerwisseling. Flooien is mogelijk een dialectvorm van vleien.
jonnen
Betekenis: gunnen; niet benijden; weggeven; schenken; toewijzen; verschaffen.
Varianten: jeunen; junnen; onnen.
Bij het jonnen is het echter tevens mogelijk dat er een tegenprestatie wordt verwacht, bijvoorbeeld in de vorm van goederen of aandacht.
noes
Betekenis: scheef; dwars; schuin.
scharrebijter
Betekenis: kever.
Varianten: schaliebijter; schalebijter; schallebiter; schallebijter; schollebiter; schalebote; schaliebotse; scharrebijter; karbiter; kebiter; kerbiter.
rut
Betekenis: blut; berooid; platzak.
Maar ook: onkruid.
Variant: rutje.
heep
Betekenis: sikkelvormig mes.
klissen
Betekenis: arresteren; aanhouden; oppakken.
Maar ook: in de war zitten; in de handenklappen; knallen; vuur slaan; ervandoor gaan; door elkaar klutsen.
En toch een onbekend woord; de redactie moet hier danig van klissen…