Betekenis: klomp; lomp mens; lomperd; proppenschieter; holsblok; houten buis voor het castreren van hengsten.
Tag: Brabants etymologisch woordenboek – F. Debrabandere (2010)
zwelen
Betekenis: smeulen; zeulen; zolen; zulten; zwillen; zwellen; zengen; pruttelen; sissen; schroeien; het bijeenharken van gemaaid gras; langzaam branden zonder vlam; gras verdorren; hooi maken.
Variant: swelen.
janoom
Betekenis: bank van lening; lommerd.
hork
Betekenis: onaangenaam persoon; lomperd.
Ontleend aan het Jiddische hourek. Dat betekent «onaangenaam persoon, slecht mens» en gaat terug op het Hebreeuws hooreeg (moordenaar).
Hij harkt door het verkeer
Jaap van Oostrum, 2004.
en rijdt rustig door rood.
Aan stoppen voor een zebra
heeft hij een broertje dood.
Hij blaast over de snelweg en kleeft aan elke bumper,
van wie netjes honderd rijdt:
‘Opzij voor mij, jij stumper’.
Hij weet de lange files
vaak heel slinks te vermijden
door over vluchtstroken
of busbanen te rijden.
Thuis is hij een ander mens,
eet hij met mes en vork,
maar eenmaal in zijn auto verandert hij in hork.
riposteren
Betekenis: gevat antwoorden, ad rem antwoorden, snedig antwoorden.
nasjen
Betekenis: snoepen; lekker eten; peujen; snaaien; schransen; droog voedsel eten tussen de maaltijden.
Varianten: nassen; naschen; naschjen; nasschen.
hapsnurker
Betekenis: rare of vervelende vent; vreemde snuiter; klier.
rippeteek
Betekenis: hypotheek
Verhaspeling met voorgevoegde r.
noes
Betekenis: scheef; dwars; schuin.
rut
Betekenis: blut; berooid; platzak.
Maar ook: onkruid.
Variant: rutje.