hucht

Betekenis: struikgewas; ruigte; heuvel(tje); hoogte.

Varianten: hoecht; hocht; hust; hoest.

kloef

Betekenis: klomp; lomp mens; lomperd; proppenschieter; holsblok; houten buis voor het castreren van hengsten.

zwelen

Betekenis: smeulen; zeulen; zolen; zulten; zwillen; zwellen; zengen; pruttelen; sissen; schroeien; het bijeenharken van gemaaid gras; langzaam branden zonder vlam; gras verdorren; hooi maken.

Variant: swelen.

hork

Betekenis: onaangenaam persoon; lomperd.

Ontleend aan het Jiddische hourek. Dat betekent «onaangenaam persoon, slecht mens» en gaat terug op het Hebreeuws hooreeg (moordenaar).

Hij harkt door het verkeer
en rijdt rustig door rood.
Aan stoppen voor een zebra
heeft hij een broertje dood.
Hij blaast over de snelweg en kleeft aan elke bumper,
van wie netjes honderd rijdt:
‘Opzij voor mij, jij stumper’.
Hij weet de lange files
vaak heel slinks te vermijden
door over vluchtstroken
of busbanen te rijden.
Thuis is hij een ander mens,
eet hij met mes en vork,
maar eenmaal in zijn auto verandert hij in hork.

Jaap van Oostrum, 2004.

nasjen

Betekenis: snoepen; lekker eten; peujen; snaaien; schransen; droog voedsel eten tussen de maaltijden.

Varianten: nassen; naschen; naschjen; nasschen.

jonnen

Betekenis: gunnen; niet benijden; weggeven; schenken; toewijzen; verschaffen.

Varianten: jeunen; junnen; onnen.

Bij het jonnen is het echter tevens mogelijk dat er een tegenprestatie wordt verwacht, bijvoorbeeld in de vorm van goederen of aandacht.

Ga naar de inhoud