Betekenis: scheef; dwars; schuin.
Tag: Etymologisch dialectwoordenboek – A.A. Weijnen (2003)
scharrebijter
Betekenis: kever.
Varianten: schaliebijter; schalebijter; schallebiter; schallebijter; schollebiter; schalebote; schaliebotse; scharrebijter; karbiter; kebiter; kerbiter.
femel
Betekenis: mannelijke hennep.
Maar ook: rafel; lor; zeurpiet; zeurkous.
Varianten: femmel; fiemel; fimel.
Afgeleid van het Latijnse femella wat vrouwtje betekent.
Omdat men vroeger dacht dat het om de vrouwelijke hennep ging in plaats van de mannelijke.
heep
Betekenis: sikkelvormig mes.

kevie
Betekenis: kooi.
Varianten: kee; keef; keuf; keve; kiever.
kadee
Betekenis: rare kerel; kwant; snaak; kanjer; iemand die in het goede of kwade uitmunt; iets of iemand die groot is in zijn soort.
Variant: kedet.
gaffel
Betelekenis: neus; tweetandige vork.
euzie
Betekenis: het over de muur uitstekende deel van het dak.
Varianten: ozing; ozie; oozie; oez;, jozze; eusdje; euze; euzele; eze; neze.
tremel
Betekenis: trechter in graanmolen.
Variant: treem.
Trechter waardoor het graan loopt dat in een molen wordt gemalen.
drozen
Betekenis: suffen; mijmeren.