Betekenis: kapot; verloren; weg; dood.
Tag: Etymologisch Woordenboek – Van Dale (1997)
spitsroede
Betekenis: dunne stok om mee te straffen.
Spitsroeden lopenĀ was een militaireĀ lijfstrafĀ die tot in de 19de eeuw kon worden opgelegd aanĀ soldaten. De veroordeelde diende een parcours af te leggen tussen twee rijen manschappen die de soldaat daarbij met eenĀ spitsroedeĀ slagen op de ontblote rug toebrachten.
floer
Betekenis: zachte, fijngeweven stof, waarbij rechtopstaande pluizen van zijde of katoen met de kettingdraden zijn meegeweven en afgesneden.
Variant: velours.
Synoniem: fluweel.
obus
Betekenis: granaat; kanonskogel; projectiel.
blak
Betekenis: zonder rimpels of golven (in het water); effen; kaal; onder water staand.
Zwaar sloegen de pijlstaarten met hun plat schollige lijven over hetĀ blakkeĀ water
Panharing-visschen – G. Simons (1904)
rampokken
Betekenis: kapen; plunderen; pikken; rampassen; roven; stelen; snaaien.
collusie
Betekenis: heimelijke verstandhouding, samenspanning of bedrieglijke verstandhouding om het opsporen van strafbare feiten te belemmeren.
hucht
Betekenis: struikgewas; ruigte; heuvel(tje); hoogte.
Varianten: hoecht; hocht; hust; hoest.
knuttel
Betekenis: touwtje.
Varianten: knittel;
hork
Betekenis: onaangenaam persoon; lomperd.
Ontleend aan het Jiddische hourek. Dat betekent Ā«onaangenaam persoon, slecht mensĀ» en gaat terug op het Hebreeuws hooreeg (moordenaar).
Hij harkt door het verkeer
Jaap van Oostrum, 2004.
en rijdt rustig door rood.
Aan stoppen voor een zebra
heeft hij een broertje dood.
Hij blaast over de snelweg en kleeft aan elke bumper,
van wie netjes honderd rijdt:
āOpzij voor mij, jij stumperā.
Hij weet de lange files
vaak heel slinks te vermijden
door over vluchtstroken
of busbanen te rijden.
Thuis is hij een ander mens,
eet hij met mes en vork,
maar eenmaal in zijn auto verandert hij in hork.