kapoeres

Betekenis: kapot; verloren; weg; dood.

spitsroede

Betekenis: dunne stok om mee te straffen.

Spitsroeden lopenĀ was een militaireĀ lijfstrafĀ die tot in de 19de eeuw kon worden opgelegd aanĀ soldaten. De veroordeelde diende een parcours af te leggen tussen twee rijen manschappen die de soldaat daarbij met eenĀ spitsroedeĀ slagen op de ontblote rug toebrachten.

floer

Betekenis: zachte, fijngeweven stof, waarbij rechtopstaande pluizen van zijde of katoen met de kettingdraden zijn meegeweven en afgesneden.

Variant: velours.
Synoniem: fluweel.

blak

Betekenis: zonder rimpels of golven (in het water); effen; kaal; onder water staand.

Zwaar sloegen de pijlstaarten met hun plat schollige lijven over hetĀ blakkeĀ water

Panharing-visschen – G. Simons (1904)

hucht

Betekenis: struikgewas; ruigte; heuvel(tje); hoogte.

Varianten: hoecht; hocht; hust; hoest.

hork

Betekenis: onaangenaam persoon; lomperd.

Ontleend aan het Jiddische hourek. Dat betekent Ā«onaangenaam persoon, slecht mensĀ» en gaat terug op het Hebreeuws hooreeg (moordenaar).

Hij harkt door het verkeer
en rijdt rustig door rood.
Aan stoppen voor een zebra
heeft hij een broertje dood.
Hij blaast over de snelweg en kleeft aan elke bumper,
van wie netjes honderd rijdt:
ā€˜Opzij voor mij, jij stumperā€™.
Hij weet de lange files
vaak heel slinks te vermijden
door over vluchtstroken
of busbanen te rijden.
Thuis is hij een ander mens,
eet hij met mes en vork,
maar eenmaal in zijn auto verandert hij in hork.

Jaap van Oostrum, 2004.
Ga naar de inhoud