begijn

Betekenis: vrouw die leeft als lekenzuster.

Alleenstaande, rooms-katholieke vrouw die met andere vrouwen gemeenschappelijk als geestelijk zuster leefde. De dames wijdden hun leven wel aan het roomse geloof maar maakten formeel geen deel uit van een kloosterorde.

Fragment uit een manuscript van het begijnhof Sint Aubertus (Poortacker) te Gent. Gemaakt ca. 1840.
Bron: Door Onbekend – Universiteitsbibliotheek UGent, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=93612965

keper

Betekenis: weefpatroon waarbij de inslag verspringt, visgraatmotief in weefsel.

In de bouwkunde is een keper een dakspant.

Bron: Joostdevree.nl

opkalefateren

Betekenis: herstellen, oplappen, kalefateren, breeuwen.

Griekse visser aan het kalefateren
Bron: Rmoorlag – Eigen werk, CC BY 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=5616851

hork

Betekenis: onaangenaam persoon; lomperd.

Ontleend aan het Jiddische hourek. Dat betekent «onaangenaam persoon, slecht mens» en gaat terug op het Hebreeuws hooreeg (moordenaar).

Hij harkt door het verkeer
en rijdt rustig door rood.
Aan stoppen voor een zebra
heeft hij een broertje dood.
Hij blaast over de snelweg en kleeft aan elke bumper,
van wie netjes honderd rijdt:
‘Opzij voor mij, jij stumper’.
Hij weet de lange files
vaak heel slinks te vermijden
door over vluchtstroken
of busbanen te rijden.
Thuis is hij een ander mens,
eet hij met mes en vork,
maar eenmaal in zijn auto verandert hij in hork.

Jaap van Oostrum, 2004.

desolaat

Betekenis: troosteloos, verlaten, rampzalig, verwoest, eenzaam.

Naar de inhoud springen