Betekenis: zwavelzuur.
Tag: Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal – N. van Wijk (1912)
scharrebijter
Betekenis: kever.
Varianten: schaliebijter; schalebijter; schallebiter; schallebijter; schollebiter; schalebote; schaliebotse; scharrebijter; karbiter; kebiter; kerbiter.
rut
Betekenis: blut; berooid; platzak.
Maar ook: onkruid.
Variant: rutje.
heep
Betekenis: sikkelvormig mes.

loet
Betekenis: gereedschap om te scheppen of te krabben.
Varianten: loete; loeter; loetie.
kevie
Betekenis: kooi.
Varianten: kee; keef; keuf; keve; kiever.
zwad
Betekenis: hoeveelheid gras in eens met de zeis afgemaaid, gras of koren in een rij gelegd.
gaffel
Betelekenis: neus; tweetandige vork.
tremel
Betekenis: trechter in graanmolen.
Variant: treem.
Trechter waardoor het graan loopt dat in een molen wordt gemalen.
hovaardig
Betekenis: arrogant; hoogmoedig; trots.
Hovaardig is afgeleid van het middeleeuws Nederlandse woord hovaert of hovaerde, dat «trots» of «overmoed» betekent. Het eerste deel van het woord is ho en dat komt van hoog – de g is in de uitspraak verdwenen. Vaert of vaerde is de voorloper van vaart in de betekenis «het (voort)gaan, tocht». Waar we bij vaart nu al snel aan schepen denken, kon het aanvankelijk ook verwijzen naar het rijden op een paard of met een wagen. Iemand die «ho(og) vaert», oftewel «hoog te paard zit», verhief zich boven anderen. Zo kreeg hovaardig de betekenis «verwaand, arrogant». «Over het paard getild» dus eigenlijk.