Betekenis: bandiet, boef, bogger, deugniet, doerak, doortrapte schurk, ellendeling, gemeen mens, gemeen persoon, gemene kerel, gemene vent, gemenerik, gladakker, mispunt, naarling, onbeschaafd persoon, onbeschaamd mens, onguur persoon, onverlaat, patjakker, ploert.
Tag: Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal – N. van Wijk (1912)
knuttel
Betekenis: touwtje.
Varianten: knittel;
zwelen
Betekenis: smeulen; zeulen; zolen; zulten; zwillen; zwellen; zengen; pruttelen; sissen; schroeien; het bijeenharken van gemaaid gras; langzaam branden zonder vlam; gras verdorren; hooi maken.
Variant: swelen.
ploten
vitriool
Betekenis: zwavelzuur.
scharrebijter
Betekenis: kever.
Varianten: schaliebijter; schalebijter; schallebiter; schallebijter; schollebiter; schalebote; schaliebotse; scharrebijter; karbiter; kebiter; kerbiter.
rut
Betekenis: blut; berooid; platzak.
Maar ook: onkruid.
Variant: rutje.
heep
Betekenis: sikkelvormig mes.

loet
Betekenis: gereedschap om te scheppen of te krabben.
Varianten: loete; loeter; loetie.
kevie
Betekenis: kooi.
Varianten: kee; keef; keuf; keve; kiever.