fielt

Betekenis: bandiet, boef, bogger, deugniet, doerak, doortrapte schurk, ellendeling, gemeen mens, gemeen persoon, gemene kerel, gemene vent, gemenerik, gladakker, mispunt, naarling, onbeschaafd persoon, onbeschaamd mens, onguur persoon, onverlaat, patjakker, ploert.

hork

Betekenis: onaangenaam persoon; lomperd.

Ontleend aan het Jiddische hourek. Dat betekent «onaangenaam persoon, slecht mens» en gaat terug op het Hebreeuws hooreeg (moordenaar).

Hij harkt door het verkeer
en rijdt rustig door rood.
Aan stoppen voor een zebra
heeft hij een broertje dood.
Hij blaast over de snelweg en kleeft aan elke bumper,
van wie netjes honderd rijdt:
‘Opzij voor mij, jij stumper’.
Hij weet de lange files
vaak heel slinks te vermijden
door over vluchtstroken
of busbanen te rijden.
Thuis is hij een ander mens,
eet hij met mes en vork,
maar eenmaal in zijn auto verandert hij in hork.

Jaap van Oostrum, 2004.

kiendop

Betekenis: klein persoon; onderkruipsel.

Kien is een verbastering van het Franse woord «quine», een loterijterm voor vijf aaneengesloten getallen.

Het halve bolletje met een nummertje erop heet een kiendopje. Omdat het zo klein is, is men de benaming ook gaan toepassen op een klein iemand.

Waar kom je vandaan, kiendoppie?

Levende Beelden, schetsen uit de hoofdstad – S. Abramsz. (1909)

Wou ze… wou ze! Goed! Zoo’n kiendop!

De Jordaan: Amsterdamsch epos (1912)
Ga naar de inhoud