Betekenis: scheef; dwars; schuin.
Tag: Limburgs etymologisch woordenboek – F. Debrabandere (2011)
femel
Betekenis: mannelijke hennep.
Maar ook: rafel; lor; zeurpiet; zeurkous.
Varianten: femmel; fiemel; fimel.
Afgeleid van het Latijnse femella wat vrouwtje betekent.
Omdat men vroeger dacht dat het om de vrouwelijke hennep ging in plaats van de mannelijke.
heep
Betekenis: sikkelvormig mes.

loet
Betekenis: gereedschap om te scheppen of te krabben.
Varianten: loete; loeter; loetie.
kevie
Betekenis: kooi.
Varianten: kee; keef; keuf; keve; kiever.
kadee
Betekenis: rare kerel; kwant; snaak; kanjer; iemand die in het goede of kwade uitmunt; iets of iemand die groot is in zijn soort.
Variant: kedet.
gaffel
Betelekenis: neus; tweetandige vork.
euzie
Betekenis: het over de muur uitstekende deel van het dak.
Varianten: ozing; ozie; oozie; oez;, jozze; eusdje; euze; euzele; eze; neze.
drozen
Betekenis: suffen; mijmeren.
sjiek
Betekenis: pruimtabak, tabakspruim.
Pruimtabak is grofgesneden tabak, die niet gerookt wordt, maar waarop men kauwt. Het kauwen van tabak was van oudsher een gewoonte van Indianen in Amerika.
In cafés werd de pruim doorgaans uitgespuugd in een kwispedoor. Die treft men tegenwoordig zelden meer aan.