Betekenis: struikgewas; ruigte; heuvel(tje); hoogte.
Varianten: hoecht; hocht; hust; hoest.
een soort Koeterwaalsch maar dan anders
Betekenis: struikgewas; ruigte; heuvel(tje); hoogte.
Varianten: hoecht; hocht; hust; hoest.
Betekenis: bandiet, boef, bogger, deugniet, doerak, doortrapte schurk, ellendeling, gemeen mens, gemeen persoon, gemene kerel, gemene vent, gemenerik, gladakker, mispunt, naarling, onbeschaafd persoon, onbeschaamd mens, onguur persoon, onverlaat, patjakker, ploert.
Betekenis: touwtje.
Varianten: knittel;
Betekenis: smeulen; zeulen; zolen; zulten; zwillen; zwellen; zengen; pruttelen; sissen; schroeien; het bijeenharken van gemaaid gras; langzaam branden zonder vlam; gras verdorren; hooi maken.
Variant: swelen.
Betekenis: troosteloos, verlaten, rampzalig, verwoest, eenzaam.
Betekenis: schapenvellen van de wol ontdoen.
Plukken, pluizen, uitpluizen, de veren van een vogel plukken.
Betekenis: dwarsbalk op een wapenschild.
Betekenis: snoeimes, kleine zeis.
Hoe pikt de boer een graantje mee? De boer houdt in de ene hand de pik vast en in de andere hand de pikhaak. Tijdens het vooruit stappen slaat hij met de pik in het graan terwijl hij met de haak het graan recht houdt of recht trekt. De boer snijdt het gewas zo kort mogelijk af want stro is kostbaar. Na ongeveer vijf slagen zet de boer een stap achteruit terwijl hij met de pikhaak de afgepikte graanstengels samenrolt tot een zogenaamde pikkeling. De vrouw van de boer bindt twee of drie pikkelingen samen tot een schoof. Met de graanschoven maken ze stromijten of strokapellen om het gewas te laten narijpen en te beschermen tegen de regen. Het maaien van graan is zwaar werk want de boeren zijn een hele dag bezig in hete temperaturen zonder beschutting.
Bron: Collectie Bulskampveld – Centrum Agrarische Geschiedenis
Betekenis: gunnen; niet benijden; weggeven; schenken; toewijzen; verschaffen.
Varianten: jeunen; junnen; onnen.
Bij het jonnen is het echter tevens mogelijk dat er een tegenprestatie wordt verwacht, bijvoorbeeld in de vorm van goederen of aandacht.
Betekenis: zwavelzuur.