Betekenis: scheef; dwars; schuin.
Tag: Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden – F. Debrabandere (2007)
scharrebijter
Betekenis: kever.
Varianten: schaliebijter; schalebijter; schallebiter; schallebijter; schollebiter; schalebote; schaliebotse; scharrebijter; karbiter; kebiter; kerbiter.
rut
Betekenis: blut; berooid; platzak.
Maar ook: onkruid.
Variant: rutje.
femel
Betekenis: mannelijke hennep.
Maar ook: rafel; lor; zeurpiet; zeurkous.
Varianten: femmel; fiemel; fimel.
Afgeleid van het Latijnse femella wat vrouwtje betekent.
Omdat men vroeger dacht dat het om de vrouwelijke hennep ging in plaats van de mannelijke.
kevie
Betekenis: kooi.
Varianten: kee; keef; keuf; keve; kiever.
kadee
Betekenis: rare kerel; kwant; snaak; kanjer; iemand die in het goede of kwade uitmunt; iets of iemand die groot is in zijn soort.
Variant: kedet.
vezelen
Betekenis: fluisteren; prevelen; rafelen.
Varianten: vazelen; fazelen; vizzelen.
veziken
Betekenis: fluisteren.
kukelen
Betekenis: tuimelen, buitelen, vallen.
gaffel
Betelekenis: neus; tweetandige vork.